Voordat we verder gaan over de restauratie en het verzinken leggen we eerst even uit hoe het kan dat deze R4 GTL van 1983 er niet als zodanig uitziet. Trouwe discipelen van de ‘association d’originalité’ krijgen wellicht de rillingen bij het zien van deze subliem gerestaureerde Renault, maar we gaan er stiekem vanuit dat de meerderheid van de autoliefhebbers heel enthousiast wordt van het vakwerk dat René heeft geleverd. Dat is ronduit indrukwekkend, vooral als je weet dat hij vrijwel alles zelf deed. Daarbij leek het hem wel aardig om dit Viertje het uiterlijk van een exemplaar uit 1972 te geven, gelijk aan zijn eigen geboortejaar. Ook daarvoor hebben wij alle begrip, zeker nu we het resultaat voor ons zien.
R4 GTL was van zwager in Frankrijk
Waar begon het allemaal? “Ik ken deze auto al heel lang”, vertelt René. “Hij was namelijk van mijn zwager uit Frankrijk. Daar gaan wij elk jaar op bezoek. Zij hebben de GTL ruim tien jaar in bezit gehad. De laatste drie jaar stond hij weg te kwijnen in een schuur. Ik had wel zin in een flink project en zag hem als een goede basis.” Zo gezegd, zo gedaan en in 2019 ging het Viertje achter op een trailer mee naar Nederland. “Van meet af aan was ik van plan hem heel goed te conserveren”, zegt René. “Ja, misschien is verzinken wat overdreven, maar dat daagt mij juist uit. Ik heb eerst mijn oor te luisteren gelegd bij een aantal bedrijven die thermisch verzinken. Ze verklaarden mij nog net niet voor gek, maar geen van hen wilde de klus aannemen, omdat er in hun ogen niets van het dunne plaatwerk zou overblijven in het kokendhete zinkbad.” Toch hoorde René ook positieve verhalen en zo vond hij een bedrijf dat het avontuur aandurfde. “Alleen moest ik tekenen voor alle risico’s.”
Maar goed, stap één was gezet, en dus kon René door naar de volgende fase: het compleet kaal maken van al het plaatwerk. En ook daar kon hij niemand voor vinden …
René heeft zelf een straalcabine gebouwd
Nadat René de Vier tot de laatste schroef uit elkaar had gehaald en alle onderdelen systematisch had opgeborgen in stellingen lagen, wachtte hem de schone taak om alle laklagen te verwijderen. Hoe pak je zoiets aan? “Je hebt er allereerst veel ruimte voor nodig, maar die heb ik gelukkig bij huis. Toen ben ik mij gaan verdiepen in de techniek van het zandstralen en heb ik zelf een straalcabine gebouwd. Daar heb ik uren, nee, dagen in doorgebracht. Een hels karwei, dat geef ik toe. Maar waar een wil is, is een weg en al het harde werken is beloond.” Toen René eenmaal zag hoe dun het plaatwerk was, kreeg hij ook wel zijn twijfels. De Vier heeft een los chassis, en dat is als eerste in bad gegaan bij wijze van test. “Op een heel klein golfje in het achterste deel na kwam dat er heel goed uit. Daarna was het de beurt aan de koets, weer een beetje spannender. Voor het dak heb ik een oplossing bedacht: daar heb ik een heel groot gat in gesneden, waar precies het vouwdak van een Twingo in past. In mijn ogen een perfecte oplossing, waar je ook nog eens heel veel plezier van hebt. Een van de twee achterspatborden kwam met een deuk uit het zinkbad. Toen het was afgekoeld zette ik het tegen mijn knie en weg was de deuk.” Met de voorspatborden en de motorkap waren er geen problemen. De deuren vormden de grootste uitdaging. “Bij wijze van proef hebben we twee stuks geprobeerd, maar die kwamen er als golfplaten weer uit”, legt René uit. “Dat zijn nu dus de enige plaatdelen die niet verzinkt zijn. Ik heb op een aantal plekken in de bodem plaatjes ingelast en ik heb ook nog gaatjes moeten dichtlassen aan de koets. Niet vanwege roest, maar bijvoorbeeld op plekken waar specifieke onderdelen van de GTL bevestigd zaten, zoals de kunststof panelen op de flanken. O ja, en als je denkt dat het plaatwerk spiegelglad is na een zinkbad: vergeet het maar.”
Een zinklaag is inderdaad verre van egaal, ook al lijkt dat op het oog misschien wel zo. Het is eerder pokdalig, oneffen en grof. “Dat schuur je niet glad, dus moest er eerst een goede laag epoxyprimer op en daarna is het weer schuren, schuren en schuren”, vertelt René.
Renault 4 uit vroege jaren 70als donorauto
Om de transformatie naar een 1972-model zo goed mogelijk te doen, kocht hij een donorauto uit die periode, onder meer voor de juiste deurklinken en een oud type dashboard. “Dat dashboard schroef je er niet zomaar in, mocht je dat denken. Aan de hele auto moest ik van alles aanpassen. Aan de buitenkant zijn het de sierlijsten, de wielen, de wieldoppen, de typeplaatjes, de bumpers en natuurlijk de grille.” Die laatste was nog wel de grootste uitdaging, want een goed en onbeschadigd exemplaar van die verchroomde grille is moeilijk te vinden. Min of meer bij toeval liep René er via Marktplaats tegenaan. En dan is er nog de techniek. “Feitelijk is vrijwel alles nieuw”, aldus René. “De remmen, alle leidingen, de fuseekogels, de stuurkogels, de draagarmrubbers, de aandrijfassen, de uitlaat, de radiateur en ga zo maar door. De motor is uit elkaar geweest en goed schoongemaakt. De lagerschalen en zuigerveren zijn vernieuwd. Hij had toen 190.000 kilometer gelopen. De versnellingsbak is alleen uiterlijk aangepakt.”
Deze Renault 4 mooier dan fabrieksnieuw
En dan breekt het moment aan dat we de oogverblindend mooie, lichtblauwe Renault op de brug zetten. Keurmeester Dennis Koldewijn is terug van zijn testronde en kan nauwelijks de woorden vinden om deze mate van perfectie te omschrijven. De motorkap gaat open, net als de monden van de omstanders. Het is mooier dan fabrieksnieuw. Niet gedaan door een professionele restaurateur, maar door iemand met heel veel wilskracht, doorzettingsvermogen en liefde voor zijn auto. En dan die onderkant. Waanzinnig. René heeft ervoor gekozen om de bodem en de binnenkanten van de spatborden niet te spuiten, zodat we daar tegen glimmend zink aan kijken. Prachtig. Zo val je van de ene verbazing in de andere. We maken een diepe buiging voor het vakmanschap waarmee deze R4 is gerestaureerd en letterlijk is vereeuwigd. Chapeau, René.
R4 in rijtje 2CV, Kever en 500
De R4 kan in de galerij met onder meer de Citroën 2CV, Volkswagen Kever en Fiat 500. Ruim drie decennia in productie, meer dan acht miljoen stuks gebouwd en vrijwel iedereen herkent hem uit duizenden. Het is een ware revolutie na de bijna vooroorlogse 4CV en de eerste Renault met voorwielaandrijving. Een auto die een nieuw tijdperk inluidt voor het merk. Het concept is ronduit geniaal, met een vierdeurs, stationwagon- achtige koets en grote achterklep. Veel auto voor weinig geld, precies zoals Citroën dat deed met de 2CV.
In september 1961 showdebuut Renault 4
In augustus 1961 maakt de pers voor het eerst kennis met project R1120 en een maand later maakt hij zijn showdebuut op de IAA in Frankfurt. Aangedreven door een vloeistofgekoelde, 747 cc metende viercilinder lijnmotor. Die is in de lengterichting gemonteerd, met de drieversnellingsbak aan de voorkant. Schakelen doe je met de ‘paraplupook’ die uit het dashboard steekt. Om 2CV-rijders als klant binnen te halen bouwt Renault in 1961 en 1962 ook nog een R3, die zich uiterlijk vrijwel niet onderscheidt van de 4. Deze versie is uitsluitend op de Franse markt geleverd, in de kleur grijs. Het verschil zit hem vooral in de kleinere motor, een 603 cc die in een lagere belastingklasse valt. De eenvoudigste 4 heeft geen derde zijruit in de C-stijl, de 4L heeft die wel. In 1962 verschijnt de R4 bestelwagen, de Fourgonnette met dat handige extra klepje achter in het dak van de laadruimte. Vanaf 1964 bedraagt de cilinderinhoud 845 cc. Pas vanaf de GTL in 1983 (de basis voor de auto van René) heeft de 4 schijfremmen vóór. Alle andere modellen hebben tot dan toe trommels rondom. De productie in Frankrijk stopt in 1992, in Spanje in 1994. In Nederland wordt de 4 vanaf 1987 al niet meer geleverd.
Bron: AutoWeek